Opbouw van de boom
Een boom bestaat uit een stam waaraan zijtakken groeien. De stam groeit harder dan de zijtakken. Aan het einde van een tak bevindt zich eindknop die meestal voor verlenging van de tak zorgt. Dit is echter niet de enige plaats waar scheuten groeien. Ook de veel lager geplaatste knoppen groeien tot scheuten uit. Omdat de groei aan de uiteinden en in verticale richting het krachtigst, ontwikkelen zich met name in de kop en aan de buitenkant van de boom de meeste scheuten (en dus twijgen en later takken).
De snoei
Bij jonge bomen wordt het teveel aan takken en twijgen vroegtijdig weggenomen, waardoor de overblijvende takken en twijgen zich normaal kunnen ontwikkelen. Gedurende de eerste jaren blijft met deze vormsnoei toepassen, er steeds voor zorgend dat de kroon zich regelmatig ontwikkelt. Daarbij moet op gelet worden dat de harttak in goede verhouding is met de overige takken. Voor de opbouw van de kroon kiest u de best geplaatste takken uit, regelmatig verspreid naar alle kanten. Van meer elkaar kruisende takken worden alle op een na verwijderd. Takken die naar het hart van de boom gericht staan, neemt u eveneens weg. U kort takken in op een naar buiten staand oog. Bij soorten die tegenoverstaande knoppen hebben, breekt u een knop weg om gaffelvorming te voorkomen. De meeste bomen mag u in het voorjaar en winter snoeien. Oude bomen worden eigenlijk alleen gesnoeid wanneer de kronen van de bomen te zwaar en te breed uitgegroeid zijn, zodat er kans op takbreuk ontstaat. Bij sommige bomen is het noodzakelijk de toptwijg in te korten omdat deze lang en slap is. U snoeit dan op een lager gelegen, goed ontwikkelde knop. Bij bomen met dikke eindknoppen wordt de toptwijg niet ingekort, bijvoorbeeld bij es, Fraxinus; trompetboom, Catalpa; paardekastanje, Aesculus en esdoorn, Acer. Bomen die op jonge leeftijd weinig scheuten vormen, worden niet gesnoeid: walnoot, Juglans; vleugelnoot, Pterocarya en hemelboom, Ailanthus. Bij de beuk Fagus moet u ervoor oppassen dat u niet teveel takken tegelijk weghaalt. De kans op "zonnebrand" is dan groot. De stam wordt plotseling blootgesteld aan de zon, de schors laat op de aangetaste plekken los, zodat weer en wind kunne inwerken op het hout. U kunt dit voorkomen door de stammen wit te kalken of met jute lappen in te pakken. Linde, Tilia, is hier ook gevoelig voor.
Snoeien - Heersters
Alle eigenschappen die we bomen toekennen, zijn ook van toepassing op heesters, zij het in geringere mate. Heesters, ook wel struiken genoemd, vormen echter geen doorgaande stam en hebben hun vertakkingen vlak boven de grond.
In onze siertuinen worden heesters vanwege hun sierwaarde (bloemen, vruchten, mooi blad) aangeplant. De manier (en de tijd) van snoeien is dan ook gericht op dit doel.
Snoeien - Coniferen
De meeste coniferen verdragen alleen maar het scheren; met een scherp mes worden in april/mei de topjes van twijg afgesneden. Doet u dit van jongs af aan, dan blijven de struiken vol en gesloten.
De levensboom, Thuja, herkenbaar aan de rechte top, en de leylandcipres, Cupressocyparis xleylandii verdragen het insnoeien beter dan de meeste andere coniferen.
De venijnbes, taxus, kunt u ongestraft tot op het bot snoeien: hij loopt altijd weer uit. de venijnbes groeit erg langzaam en is zeer giftig. De spar, Picea en Abies, mogen niet worden gesnoeid. Beperk u hierbij alleen tot het uitknijpen van dubbele toppen.
Snoeien - Voorjaarsbloeiers
Deze bloeien op het hout dat het vorig jaar (en de jaren daarvoor) is gegroeid. Na de bloei worden alle takken die gebloeid hebben, zo diep mogelijk afgesnoeid, liefst tot vlak boven de grond.
De eenjarige (onvertakte) twijgen laten we zitten. Er is maar weinig jong schot vanuit de grond ontsproten, dan worden de uitgebloeide takken tot de laagst geplaatste jonge twijgen afgeknipt. Knip oude uitgebloeide takken op èèn meter hoogte of hoger af. Dicht bij de snijwond groeit dan een hele bos nieuwe scheuten en het onderste gedeelte van de struik wordt kaal (dit is dus geen voedingsgebrek, wat vaak gedacht wordt).
Dit geldt bijvoorbeeld voor:
- Philadelphus, Jasmijn
- Kerria, Ranonkelstruik
- Spiraea thunbergii
- Spiraea arguta, Spierstruik
- Ribes-soorten, Sierbes
- Tamarix tetrandra, Tamarisk
- Forsythia, Chinees klokje
Alle twijgen en takken kunnen in maart/april worden ingesnoeid. Elke scheut die in het voorjaar en voorzomer gevormd wordt, kan bloeien. De struiken bloeien dus op het "jonge hout". Zo kunnen de twijgen van de vlinderstruik, Buddleja davidii, heel diep ingesnoeid worden. Hertshooi, Hypericum; spierstruik, Spiraea bumalda; en ganzerik, Potentilla zijn voorbeelden van struiken die in maart tot 10cm boven de grond worden afgeknipt.
Bij de pluimhortensia, Hydrangea paniculata, snoeien we de dikke takken diep in en worden dunne takken in het geheel verwijderd.
Perkrozen en Theehybriden moeten altijd gesnoeid worden boven laaggeplaatst oog dat naar de buitenkant van de struik is gericht. Wanneer er 3 tot 5 stevige ingesnoeide twijgen blijven staan, is dit voldoende.
Wilde scheuten en twijgen moeten zo diep mogelijk in de grond (liefst trekkend) worden weggenomen. Een uitzondering vormt de volgende heester. Van de Hydrangea macrophylla, de hortensia met de bolle, steriele bloeiwijze, wordt ieder voorjaar eenderde van de oudste takken diep weggesnoeid. Van de overgebleven takken worden de uitgebloeide bloemen laat in het voorjaar vlak boven een scherp knoppenpaar verwijderd. Deze uitgebloeide bloemen laat u zo lang aan de struik staan om de jonge scheuten te beschermen tegen vorst.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten